Lidwoord voor troon
1
de troon m
aanwijzend voornaamwoord
deze troon, die troon
dichtbij deze troon
verder weg die troon
betrekkelijk voornaamwoord
de troon die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun troon
onbepaald voornaamwoord
elke troon
buigings-e
de grote troon, een grote troon