Lidwoord voor plan
1
het plan o
aanwijzend voornaamwoord
dit plan, dat plan
dichtbij dit plan
verder weg dat plan
betrekkelijk voornaamwoord
het plan dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun plan
onbepaald voornaamwoord
elk plan
buigings-e
het grote plan, een groot plan