Lidwoord voor zomervogel
1
de zomervogel m
aanwijzend voornaamwoord
deze zomervogel, die zomervogel
dichtbij deze zomervogel
verder weg die zomervogel
betrekkelijk voornaamwoord
de zomervogel die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun zomervogel
onbepaald voornaamwoord
elke zomervogel
buigings-e
de grote zomervogel, een grote zomervogel