Lidwoord voor NK
1
het NK o
kampioenschap
aanwijzend voornaamwoord
dit NK, dat NK
dichtbij dit NK
verder weg dat NK
betrekkelijk voornaamwoord
het NK dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun NK
onbepaald voornaamwoord
elk NK
buigings-e
het grote NK, een groot NK
2
de NK meervoud
Nederlandse kampioenschappen
aanwijzend voornaamwoord
deze NK, die NK
dichtbij deze NK
verder weg die NK
betrekkelijk voornaamwoord
de NK die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun NK
onbepaald voornaamwoord
elke NK
buigings-e
de grote NK, een grote NK