Lidwoord voor biscuit

1

het biscuit o

aardewerk, gebak
aanwijzend voornaamwoord
dit biscuit, dat biscuit

dichtbij dit biscuit

verder weg dat biscuit

betrekkelijk voornaamwoord
het biscuit dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun biscuit
onbepaald voornaamwoord
elk biscuit
buigings-e
het grote biscuit, een groot biscuit
2

het/de biscuit o+m

koekje
aanwijzend voornaamwoord
dit biscuit, dat biscuit

dichtbij dit biscuit

verder weg dat biscuit

betrekkelijk voornaamwoord
het biscuit dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun biscuit
onbepaald voornaamwoord
elk biscuit
buigings-e
het grote biscuit, een groot biscuit

aanwijzend voornaamwoord
deze biscuit, die biscuit

dichtbij deze biscuit

verder weg die biscuit

betrekkelijk voornaamwoord
de biscuit die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun biscuit
onbepaald voornaamwoord
elke biscuit
buigings-e
de grote biscuit, een grote biscuit

Woorden die lijken op biscuit