Lidwoord voor blauwzuur
1
het blauwzuur o
aanwijzend voornaamwoord
dit blauwzuur, dat blauwzuur
dichtbij dit blauwzuur
verder weg dat blauwzuur
betrekkelijk voornaamwoord
het blauwzuur dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun blauwzuur
onbepaald voornaamwoord
elk blauwzuur
buigings-e
het grote blauwzuur, een groot blauwzuur