Lidwoord voor boetepreek
1
de boetepreek v(m)
aanwijzend voornaamwoord
deze boetepreek, die boetepreek
dichtbij deze boetepreek
verder weg die boetepreek
betrekkelijk voornaamwoord
de boetepreek die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun boetepreek
onbepaald voornaamwoord
elke boetepreek
buigings-e
de grote boetepreek, een grote boetepreek