Lidwoord voor deken
1
de deken m
hoofd, leider, pastoor
aanwijzend voornaamwoord
deze deken, die deken
dichtbij deze deken
verder weg die deken
betrekkelijk voornaamwoord
de deken die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun deken
onbepaald voornaamwoord
elke deken
buigings-e
de grote deken, een grote deken
2
de deken v(m)
kleed
aanwijzend voornaamwoord
deze deken, die deken
dichtbij deze deken
verder weg die deken
betrekkelijk voornaamwoord
de deken die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun deken
onbepaald voornaamwoord
elke deken
buigings-e
de grote deken, een grote deken