Lidwoord voor kalender
1
de kalender m
aanwijzend voornaamwoord
deze kalender, die kalender
dichtbij deze kalender
verder weg die kalender
betrekkelijk voornaamwoord
de kalender die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun kalender
onbepaald voornaamwoord
elke kalender
buigings-e
de grote kalender, een grote kalender