Lidwoord voor klaslokaal
1
het klaslokaal o
aanwijzend voornaamwoord
dit klaslokaal, dat klaslokaal
dichtbij dit klaslokaal
verder weg dat klaslokaal
betrekkelijk voornaamwoord
het klaslokaal dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun klaslokaal
onbepaald voornaamwoord
elk klaslokaal
buigings-e
het grote klaslokaal, een groot klaslokaal