Lidwoord voor nucleotide
1
het nucleotide o
aanwijzend voornaamwoord
dit nucleotide, dat nucleotide
dichtbij dit nucleotide
verder weg dat nucleotide
betrekkelijk voornaamwoord
het nucleotide dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun nucleotide
onbepaald voornaamwoord
elk nucleotide
buigings-e
het grote nucleotide, een groot nucleotide