Lidwoord voor pruim
1
de pruim m
pruimenboom
aanwijzend voornaamwoord
deze pruim, die pruim
dichtbij deze pruim
verder weg die pruim
betrekkelijk voornaamwoord
de pruim die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun pruim
onbepaald voornaamwoord
elke pruim
buigings-e
de grote pruim, een grote pruim
2
de pruim v(m)
portie, vagina, vrucht
aanwijzend voornaamwoord
deze pruim, die pruim
dichtbij deze pruim
verder weg die pruim
betrekkelijk voornaamwoord
de pruim die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun pruim
onbepaald voornaamwoord
elke pruim
buigings-e
de grote pruim, een grote pruim