Lidwoord voor spreekuur
1
het spreekuur o
aanwijzend voornaamwoord
dit spreekuur, dat spreekuur
dichtbij dit spreekuur
verder weg dat spreekuur
betrekkelijk voornaamwoord
het spreekuur dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun spreekuur
onbepaald voornaamwoord
elk spreekuur
buigings-e
het grote spreekuur, een groot spreekuur