Lidwoord voor stamboom
1
de stamboom m
aanwijzend voornaamwoord
deze stamboom, die stamboom
dichtbij deze stamboom
verder weg die stamboom
betrekkelijk voornaamwoord
de stamboom die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun stamboom
onbepaald voornaamwoord
elke stamboom
buigings-e
de grote stamboom, een grote stamboom