Lidwoord voor steen
1
de steen m
bouwmateriaal, delfstof, stuk
aanwijzend voornaamwoord
deze steen, die steen
dichtbij deze steen
verder weg die steen
betrekkelijk voornaamwoord
de steen die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun steen
onbepaald voornaamwoord
elke steen
buigings-e
de grote steen, een grote steen
2
het/de steen o+m
materiaal
aanwijzend voornaamwoord
dit steen, dat steen
dichtbij dit steen
verder weg dat steen
betrekkelijk voornaamwoord
het steen dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun steen
onbepaald voornaamwoord
elk steen
buigings-e
het grote steen, een groot steen
aanwijzend voornaamwoord
deze steen, die steen
dichtbij deze steen
verder weg die steen
betrekkelijk voornaamwoord
de steen die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun steen
onbepaald voornaamwoord
elke steen
buigings-e
de grote steen, een grote steen