Lidwoord voor uitroepteken
1
het uitroepteken o
aanwijzend voornaamwoord
dit uitroepteken, dat uitroepteken
dichtbij dit uitroepteken
verder weg dat uitroepteken
betrekkelijk voornaamwoord
het uitroepteken dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun uitroepteken
onbepaald voornaamwoord
elk uitroepteken
buigings-e
het grote uitroepteken, een groot uitroepteken