Lidwoord voor vorstenhuis
1
het vorstenhuis o
aanwijzend voornaamwoord
dit vorstenhuis, dat vorstenhuis
dichtbij dit vorstenhuis
verder weg dat vorstenhuis
betrekkelijk voornaamwoord
het vorstenhuis dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun vorstenhuis
onbepaald voornaamwoord
elk vorstenhuis
buigings-e
het grote vorstenhuis, een groot vorstenhuis