Lidwoord voor week
1
de week v(m)
tijdseenheid
aanwijzend voornaamwoord
deze week, die week
dichtbij deze week
verder weg die week
betrekkelijk voornaamwoord
de week die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun week
onbepaald voornaamwoord
elke week
buigings-e
de grote week, een grote week
2
de week v(m)
het weken
aanwijzend voornaamwoord
deze week, die week
dichtbij deze week
verder weg die week
betrekkelijk voornaamwoord
de week die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun week
onbepaald voornaamwoord
elke week
buigings-e
de grote week, een grote week