Lidwoord voor wisselstuk
1
het wisselstuk o
aanwijzend voornaamwoord
dit wisselstuk, dat wisselstuk
dichtbij dit wisselstuk
verder weg dat wisselstuk
betrekkelijk voornaamwoord
het wisselstuk dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun wisselstuk
onbepaald voornaamwoord
elk wisselstuk
buigings-e
het grote wisselstuk, een groot wisselstuk