Lidwoord voor zegel

1

de zegel m

plakker
aanwijzend voornaamwoord
deze zegel, die zegel

dichtbij deze zegel

verder weg die zegel

betrekkelijk voornaamwoord
de zegel die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun zegel
onbepaald voornaamwoord
elke zegel
buigings-e
de grote zegel, een grote zegel
2

het zegel o

afdruk, papier, stempel
aanwijzend voornaamwoord
dit zegel, dat zegel

dichtbij dit zegel

verder weg dat zegel

betrekkelijk voornaamwoord
het zegel dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun zegel
onbepaald voornaamwoord
elk zegel
buigings-e
het grote zegel, een groot zegel

Woorden die lijken op zegel