Lidwoord voor EK
1
het EK o
kampioenschap
aanwijzend voornaamwoord
dit EK, dat EK
dichtbij dit EK
verder weg dat EK
betrekkelijk voornaamwoord
het EK dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun EK
onbepaald voornaamwoord
elk EK
buigings-e
het grote EK, een groot EK
2
de EK meervoud
Europese kampioenschappen
aanwijzend voornaamwoord
deze EK, die EK
dichtbij deze EK
verder weg die EK
betrekkelijk voornaamwoord
de EK die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun EK
onbepaald voornaamwoord
elke EK
buigings-e
de grote EK, een grote EK