Lidwoord voor hal
1
het hal o
hardheid
aanwijzend voornaamwoord
dit hal, dat hal
dichtbij dit hal
verder weg dat hal
betrekkelijk voornaamwoord
het hal dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun hal
onbepaald voornaamwoord
elk hal
buigings-e
het grote hal, een groot hal
2
de hal v(m)
ruimte, vertrek
aanwijzend voornaamwoord
deze hal, die hal
dichtbij deze hal
verder weg die hal
betrekkelijk voornaamwoord
de hal die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun hal
onbepaald voornaamwoord
elke hal
buigings-e
de grote hal, een grote hal