Lidwoord voor bedtijd
1
de bedtijd m
aanwijzend voornaamwoord
deze bedtijd, die bedtijd
dichtbij deze bedtijd
verder weg die bedtijd
betrekkelijk voornaamwoord
de bedtijd die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun bedtijd
onbepaald voornaamwoord
elke bedtijd
buigings-e
de grote bedtijd, een grote bedtijd