Lidwoord voor boodschapper
1
de boodschapper m
aanwijzend voornaamwoord
deze boodschapper, die boodschapper
dichtbij deze boodschapper
verder weg die boodschapper
betrekkelijk voornaamwoord
de boodschapper die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun boodschapper
onbepaald voornaamwoord
elke boodschapper
buigings-e
de grote boodschapper, een grote boodschapper