Lidwoord voor bouwvak
1
het bouwvak o
branche
aanwijzend voornaamwoord
dit bouwvak, dat bouwvak
dichtbij dit bouwvak
verder weg dat bouwvak
betrekkelijk voornaamwoord
het bouwvak dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun bouwvak
onbepaald voornaamwoord
elk bouwvak
buigings-e
het grote bouwvak, een groot bouwvak
2
de bouwvak v
vakantie
aanwijzend voornaamwoord
deze bouwvak, die bouwvak
dichtbij deze bouwvak
verder weg die bouwvak
betrekkelijk voornaamwoord
de bouwvak die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun bouwvak
onbepaald voornaamwoord
elke bouwvak
buigings-e
de grote bouwvak, een grote bouwvak