Lidwoord voor broedseizoen

1

het broedseizoen o

aanwijzend voornaamwoord
dit broedseizoen, dat broedseizoen

dichtbij dit broedseizoen

verder weg dat broedseizoen

betrekkelijk voornaamwoord
het broedseizoen dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun broedseizoen
onbepaald voornaamwoord
elk broedseizoen
buigings-e
het grote broedseizoen, een groot broedseizoen

Woorden die lijken op broedseizoen