Lidwoord voor coronavirus
1
het coronavirus o
aanwijzend voornaamwoord
dit coronavirus, dat coronavirus
dichtbij dit coronavirus
verder weg dat coronavirus
betrekkelijk voornaamwoord
het coronavirus dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun coronavirus
onbepaald voornaamwoord
elk coronavirus
buigings-e
het grote coronavirus, een groot coronavirus