Lidwoord voor goedendag
1
de goedendag m
aanwijzend voornaamwoord
deze goedendag, die goedendag
dichtbij deze goedendag
verder weg die goedendag
betrekkelijk voornaamwoord
de goedendag die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun goedendag
onbepaald voornaamwoord
elke goedendag
buigings-e
de grote goedendag, een grote goedendag