Lidwoord voor herdersdicht
1
het herdersdicht o
aanwijzend voornaamwoord
dit herdersdicht, dat herdersdicht
dichtbij dit herdersdicht
verder weg dat herdersdicht
betrekkelijk voornaamwoord
het herdersdicht dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun herdersdicht
onbepaald voornaamwoord
elk herdersdicht
buigings-e
het grote herdersdicht, een groot herdersdicht