Lidwoord voor menstruatiecyclus
1
de menstruatiecyclus m
aanwijzend voornaamwoord
deze menstruatiecyclus, die menstruatiecyclus
dichtbij deze menstruatiecyclus
verder weg die menstruatiecyclus
betrekkelijk voornaamwoord
de menstruatiecyclus die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun menstruatiecyclus
onbepaald voornaamwoord
elke menstruatiecyclus
buigings-e
de grote menstruatiecyclus, een grote menstruatiecyclus