Lidwoord voor tandglazuur
1
het tandglazuur o
aanwijzend voornaamwoord
dit tandglazuur, dat tandglazuur
dichtbij dit tandglazuur
verder weg dat tandglazuur
betrekkelijk voornaamwoord
het tandglazuur dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun tandglazuur
onbepaald voornaamwoord
elk tandglazuur
buigings-e
het grote tandglazuur, een groot tandglazuur