Lidwoord voor weekgeld
1
het weekgeld o
aanwijzend voornaamwoord
dit weekgeld, dat weekgeld
dichtbij dit weekgeld
verder weg dat weekgeld
betrekkelijk voornaamwoord
het weekgeld dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun weekgeld
onbepaald voornaamwoord
elk weekgeld
buigings-e
het grote weekgeld, een groot weekgeld