Lidwoord voor winterhanden
1
de winterhanden meervoud
aanwijzend voornaamwoord
deze winterhanden, die winterhanden
dichtbij deze winterhanden
verder weg die winterhanden
betrekkelijk voornaamwoord
de winterhanden die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun winterhanden
onbepaald voornaamwoord
elke winterhanden
buigings-e
de grote winterhanden, een grote winterhanden