Lidwoord voor ziener
1
de ziener m
aanwijzend voornaamwoord
deze ziener, die ziener
dichtbij deze ziener
verder weg die ziener
betrekkelijk voornaamwoord
de ziener die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun ziener
onbepaald voornaamwoord
elke ziener
buigings-e
de grote ziener, een grote ziener