Lidwoord voor barok
1
het/de barok o+v(m)
aanwijzend voornaamwoord
dit barok, dat barok
dichtbij dit barok
verder weg dat barok
betrekkelijk voornaamwoord
het barok dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun barok
onbepaald voornaamwoord
elk barok
buigings-e
het grote barok, een groot barok
aanwijzend voornaamwoord
deze barok, die barok
dichtbij deze barok
verder weg die barok
betrekkelijk voornaamwoord
de barok die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun barok
onbepaald voornaamwoord
elke barok
buigings-e
de grote barok, een grote barok