Lidwoord voor borrelpraat
1
de borrelpraat m
aanwijzend voornaamwoord
deze borrelpraat, die borrelpraat
dichtbij deze borrelpraat
verder weg die borrelpraat
betrekkelijk voornaamwoord
de borrelpraat die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun borrelpraat
onbepaald voornaamwoord
elke borrelpraat
buigings-e
de grote borrelpraat, een grote borrelpraat