Lidwoord voor feestmaal
1
het feestmaal o
aanwijzend voornaamwoord
dit feestmaal, dat feestmaal
dichtbij dit feestmaal
verder weg dat feestmaal
betrekkelijk voornaamwoord
het feestmaal dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun feestmaal
onbepaald voornaamwoord
elk feestmaal
buigings-e
het grote feestmaal, een groot feestmaal