Lidwoord voor ijsbeer
1
de ijsbeer m
aanwijzend voornaamwoord
deze ijsbeer, die ijsbeer
dichtbij deze ijsbeer
verder weg die ijsbeer
betrekkelijk voornaamwoord
de ijsbeer die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun ijsbeer
onbepaald voornaamwoord
elke ijsbeer
buigings-e
de grote ijsbeer, een grote ijsbeer