Lidwoord voor natuurvolk
1
het natuurvolk o
aanwijzend voornaamwoord
dit natuurvolk, dat natuurvolk
dichtbij dit natuurvolk
verder weg dat natuurvolk
betrekkelijk voornaamwoord
het natuurvolk dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun natuurvolk
onbepaald voornaamwoord
elk natuurvolk
buigings-e
het grote natuurvolk, een groot natuurvolk