Lidwoord voor preekstoel
1
de preekstoel m
aanwijzend voornaamwoord
deze preekstoel, die preekstoel
dichtbij deze preekstoel
verder weg die preekstoel
betrekkelijk voornaamwoord
de preekstoel die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun preekstoel
onbepaald voornaamwoord
elke preekstoel
buigings-e
de grote preekstoel, een grote preekstoel