Lidwoord voor tulpvakantie
1
de tulpvakantie v
aanwijzend voornaamwoord
deze tulpvakantie, die tulpvakantie
dichtbij deze tulpvakantie
verder weg die tulpvakantie
betrekkelijk voornaamwoord
de tulpvakantie die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun tulpvakantie
onbepaald voornaamwoord
elke tulpvakantie
buigings-e
de grote tulpvakantie, een grote tulpvakantie