Lidwoord voor was
1
de was m
wasgoed
aanwijzend voornaamwoord
deze was, die was
dichtbij deze was
verder weg die was
betrekkelijk voornaamwoord
de was die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun was
onbepaald voornaamwoord
elke was
buigings-e
de grote was, een grote was
2
de/het was m+o
stof
aanwijzend voornaamwoord
deze was, die was
dichtbij deze was
verder weg die was
betrekkelijk voornaamwoord
de was die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun was
onbepaald voornaamwoord
elke was
buigings-e
de grote was, een grote was
aanwijzend voornaamwoord
dit was, dat was
dichtbij dit was
verder weg dat was
betrekkelijk voornaamwoord
het was dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun was
onbepaald voornaamwoord
elk was
buigings-e
het grote was, een groot was