Lidwoord voor zondagsrijder
1
de zondagsrijder m
aanwijzend voornaamwoord
deze zondagsrijder, die zondagsrijder
dichtbij deze zondagsrijder
verder weg die zondagsrijder
betrekkelijk voornaamwoord
de zondagsrijder die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun zondagsrijder
onbepaald voornaamwoord
elke zondagsrijder
buigings-e
de grote zondagsrijder, een grote zondagsrijder