Lidwoord voor carnavalsvakantie
1
de carnavalsvakantie v
aanwijzend voornaamwoord
deze carnavalsvakantie, die carnavalsvakantie
dichtbij deze carnavalsvakantie
verder weg die carnavalsvakantie
betrekkelijk voornaamwoord
de carnavalsvakantie die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun carnavalsvakantie
onbepaald voornaamwoord
elke carnavalsvakantie
buigings-e
de grote carnavalsvakantie, een grote carnavalsvakantie