Lidwoord voor christendom
1
het christendom o
aanwijzend voornaamwoord
dit christendom, dat christendom
dichtbij dit christendom
verder weg dat christendom
betrekkelijk voornaamwoord
het christendom dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun christendom
onbepaald voornaamwoord
elk christendom
buigings-e
het grote christendom, een groot christendom