Lidwoord voor godshuis
1
het godshuis o
aanwijzend voornaamwoord
dit godshuis, dat godshuis
dichtbij dit godshuis
verder weg dat godshuis
betrekkelijk voornaamwoord
het godshuis dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun godshuis
onbepaald voornaamwoord
elk godshuis
buigings-e
het grote godshuis, een groot godshuis