Lidwoord voor herfstvakantie
1
de herfstvakantie v
aanwijzend voornaamwoord
deze herfstvakantie, die herfstvakantie
dichtbij deze herfstvakantie
verder weg die herfstvakantie
betrekkelijk voornaamwoord
de herfstvakantie die
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, onze, jullie, hun herfstvakantie
onbepaald voornaamwoord
elke herfstvakantie
buigings-e
de grote herfstvakantie, een grote herfstvakantie