Lidwoord voor levensgevaar
1
het levensgevaar o
aanwijzend voornaamwoord
dit levensgevaar, dat levensgevaar
dichtbij dit levensgevaar
verder weg dat levensgevaar
betrekkelijk voornaamwoord
het levensgevaar dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun levensgevaar
onbepaald voornaamwoord
elk levensgevaar
buigings-e
het grote levensgevaar, een groot levensgevaar