Lidwoord voor nationaliteitsbeginsel
1
het nationaliteitsbeginsel o
aanwijzend voornaamwoord
dit nationaliteitsbeginsel, dat nationaliteitsbeginsel
dichtbij dit nationaliteitsbeginsel
verder weg dat nationaliteitsbeginsel
betrekkelijk voornaamwoord
het nationaliteitsbeginsel dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun nationaliteitsbeginsel
onbepaald voornaamwoord
elk nationaliteitsbeginsel
buigings-e
het grote nationaliteitsbeginsel, een groot nationaliteitsbeginsel