Lidwoord voor natuurschoon
1
het natuurschoon o
aanwijzend voornaamwoord
dit natuurschoon, dat natuurschoon
dichtbij dit natuurschoon
verder weg dat natuurschoon
betrekkelijk voornaamwoord
het natuurschoon dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun natuurschoon
onbepaald voornaamwoord
elk natuurschoon
buigings-e
het grote natuurschoon, een groot natuurschoon